Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA6018

Datum uitspraak2000-04-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers99 / 1031 BESLU K1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK Procedurenr.: 99 / 1031 BESLU K1 Inzake : eiser, tegen : het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo, verweerder. Datum en aanduiding van het bestreden besluit: de brief d.d. 6 oktober 1999, kenmerk: secaj nr.99-06176. Datum van terechtzitting: 15 maart 2000 MK ------------------ 1. Ontstaan en loop van het geding. Bij besluit van 6 oktober 1999 heeft verweerder, verder ook B&W te noemen, het bezwaar van eiser tegen verweerders besluit van 25 maart 1999 inzake weigering ontheffing van de geslotenverklaring van de St. Martinusstraat/Grote Kerkstraat ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft eiser beroep laten instellen. De stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alsmede het verweerschrift heeft verweerder aan de rechtbank doen toekomen. Van elk door een partij ingediend stuk is door de zorg van de griffier afschrift gezonden aan de wederpartij. Het beroep is behandeld op de openbare terechtzitting van 15 maart 2000. Aldaar zijn verschenen eiser met zijn gemachtigde mr. J.A. Hagen en mevr. mr. M.P.W. Killaars als gemachtigde van B&W. 2. Overwegingen. 2.1. In zijn brief van 7 september 1998, aangevuld bij brief van 10 september 1998, verzoekt eiser om ontheffing van de geslotenverklaring voor gemotoriseerd verkeer van de St. Martinusstraat ten behoeve van het laden en lossen van goederen of personen. Reden is de onveiligheid in de avond en nacht van de binnenstad en het door de geslotenverklaring te verwachten sociale isolement, hetgeen leidt tot een ernstige vermindering van het woongenot. 2.2. Bij besluit van 25 maart 1999 weigeren B&W de gevraagde ontheffing op de volgende gronden: 1. De St. Martinusstraat is gesloten voor alle gemotoriseerd verkeer van 12.00 tot 18.00 uur en van 20.00 tot 06.00 uur. 2. In het algemeen worden geen ontheffingen verleend om op die manier de verkeersoverlast tot een minimum te beperken en de veiligheid voor de voetgangers te verbeteren. 3. Het verlenen van de gevraagde ontheffing schept een onaanvaardbaar precedent ten opzichte van andere bewoners. 4. Eiser voldoet niet aan de criteria voor ontheffing zoals vermeld in de Regeling ontheffingen geslotenverklaring gedeelte binnenstad d.d. 23-10-1995. 2.3. Tegen die weigering laat eiser een op 19 april 1999 gedateerd bezwaarschrift indienen. Onder herhaling van de in het verzoekschrift aangevoerde reden voert eiser verder aan, dat hij in 1989 staande voor de keuze tussen een parkeerplaats voor zijn huis of een plaats tegen gereduceerd tarief in de Arsenaalparkeergarage, voor het laatste heeft gekozen niet vermoedende, dat een keuze voor het eerste alternatief hem thans zonder meer een ontheffing zou hebben opgeleverd. Van gemeentewege is hem toen niet op dit nadeel gewezen. Daarnaast voorziet de Regeling ontheffingen in ontheffing voor bijzondere gevallen. Niet valt in te zien waarom in casu geen sprake zou zijn van een bijzonder geval. 2.4. Nadat Eiser op 28 juli 1999 was gehoord door de commissie als bedoeld in artikel 7:5 Awb, heeft verweerder op 6 oktober 1999 het -thans bestreden- besluit op bezwaar genomen. Na de besluitvorming over de geslotenverklaring en deze procedure tot dan toe te hebben weergegeven overwegen B&W als volgt. Deze geslotenverklaring is samen met een groot aantal verkeersmaatregelen (met name ook geslotenverklaringen) getroffen in het kader van de in artikel 2 lid 1 onder a. en b. en artikel 2 lid 2, onder a. en b. van de Wegenverkeerswet 1994 vermelde doelen: het bevorderen van de veiligheid op de weg; het beschermen van zwakkere verkeersdeelnemers, voetgangers en (brom)fietsers in het bijzonder; voorkomen c.q. beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast en hinder en voorkomen c.q. beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter c.q. functie van objecten en gebieden. Dit als gevolg van het stimuleren van het gebruik van de fiets naar winkelgebieden, het beperken van het autogebruik in de binnenstad, het tegengaan van ongewenst doorgaand verkeer in buurt/wijk in de directe omgeving van de binnenstad, autoluwe straten nabij hoofdwinkels ten behoeve van de verbetering van de verkeersveiligheid, verkeersafwikkeling, het verblijfsklimaat en de leefbaarheid in de binnenstad een en ander zoals vermeld in het aan U gezonden besluit op Uw bezwaar tegen de geslotenverklaring. Gelet op de verkeersbelangen die met deze geslotenverklaringen worden gediend, hebben wij bij besluit d.d. 23 oktober 1995 op basis van artikel 87 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) 1990 een stringent ontheffingenbeleid vastgesteld (U reeds eerder toegezonden). Voormeld beleid is ons inziens niet onredelijk of anderszins onaanvaardbaar te achten. Aangezien U in casu niet voldoet aan één of meer van de in het ontheffingenbeleid vermelde criteria om in aanmerking te komen voor een ontheffing en er in casu volgens ons niet zodanig bijzondere omstandigheden zijn, dat van het bestaande beleid dient te worden afgeweken, is Uw aanvraag ons inziens terecht afgewezen. Bovendien zou van het verlenen van een ontheffing aan U een ongewenste precedentwerking uitgaan, aangezien wij dan aan een groot aantal andere bewoners van de binnenstad ook een ontheffing zouden moeten verlenen. Dit zou tot gevolg hebben dat aan de doelen van de geslotenverklaringen (autoluwe binnenstad, beperken overlast verkeer e.a.) in ernstige mate afbreuk zou worden gedaan. Vervolgens verklaren B&W het bezwaarschrift ongegrond. 2.5. Op 11 november 1999 ontvangt de rechtbank het beroepschrift van eiser. Eerst wijst hij op de eerder door hem aangevoerde argumenten voor een ontheffing. Verder stelt hij, dat hij evenals de bewoner met een parkeerplaats binnen het afgesloten gebied recht heeft op een ontheffing, omdat de keuze die hij in 1989 heeft gemaakt (zie 2.3.), niet tot zijn nadeel mag strekken, aangezien hij toen niet kon voorzien, dat zijn keuze zoveel jaren later een ontheffing in de weg zou staan. Eiser concludeert tot vernietiging van het besluit op bezwaar. 2.6. In hun verweerschrift van 8 december 1999 wijzen B&W op het gestelde in hun besluit op bezwaar en ontkennen verder ten stelligste, dat aan eiser destijds in 1989 de keuze is gelaten tussen een parkeerplaats voor zijn woning en een plaats in de parkeergarage tegen gereduceerd tarief, zodat van de door Oude Reimer bedoelde gelijkstelling met de bewoner met parkeerplaats geen sprake is. Ter zitting heeft de gemachtigde van B&W desgevraagd toegelicht, dat alleen degenen die op eigen terrein een parkeerplaats hebben, voor ontheffing in aanmerking komen. Tot die categorie behoort eiser niet. Bovendien is er evenmin sprake van zodanig bijzondere omstandigheden, dat van het bestaande beleid zou moeten worden afgeweken. De door eiser beschreven situatie in de binnenstad is inhaerent aan het wonen in de binnenstad. Het beroep van eiser dient ongegrond te worden verklaard. Het oordeel van de rechtbank. 2.7. In het besluit op bezwaar hebben B&W chronologisch de geslotenverklaring van een groot aantal straten in de binnenstad geschetst. Parallel daaraan hebben B&W een ontheffingenbeleid ontwikkeld dat zijn neerslag heeft gevonden in de onder 2.2. bedoelde Regeling ontheffingen van 23 oktober 1995. In het onderhavige geval is de weigering van een ontheffing aan de orde. Ter zitting is gebleken, dat inzake de geslotenverklaring door eiser een afzonderlijke procedure is gevoerd. In voormelde regeling zijn de criteria genoemd welke dienen als toetsingskader voor nieuwe aanvragen. Naast de in de Regeling genoemde dienstverleners komen -voor zover thans relevant- voor een ontheffing slechts in aanmerking bewoners met een parkeerplaats in het betrokken gebied. Daarnaast kunnen B&W in bijzondere gevallen een tijdelijke of structurele ontheffing verlenen. 2.8. De wens van Eiser om een ontheffing is gegrond op de angst, die hij en zijn echtgenote hebben, wanneer zij tijdens de geslotenverklaring te voet van de parkeergarage door de onveilige binnenstad naar hun woning moeten lopen alsmede dat bezoek vanwege diezelfde angst wegblijft. De Regeling ontheffingen is het noodzakelijke gevolg van de geslotenverklaringen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel, dat het doel van de geslotenverklaringen -het weren van het gemotoriseerd verkeer ter bevordering van de verkeersveiligheid van de niet-gemotoriseerde verkeersdeelnemers en van het verblijfsklimaat in de Venlose binnenstad- alleen kan worden bereikt bij een strak ontheffingenbeleid. De Regeling ontheffingen voorziet daarin en is duidelijk. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden voor een ontheffing, omdat hij geen bewoner met parkeerplaats in het betrokken gebied is noch een dienstverlener. Evenmin kunnen zijn leeftijd en die van zijn echtgenote tesamen met de eerder genoemde angst gelden als een bijzonder geval in de zin van de Regeling, omdat het wonen in de binnenstad van de grote(re) steden, dus ook Venlo, in het huidige tijdsbeeld helaas wordt gekenmerkt door min of meer -mede afhankelijk van de leeftijd- ernstige gevoelens van onveiligheid gedurende de avond en nacht. Anderzijds kan eiser, nu hij er kennelijk voor kiest in de binnenstad te blijven wonen, zijn activiteiten in- en buitenshuis aanpassen aan de geslotenverklaringen. De conclusie van het bovenstaande is, dat het besluit van B&W op het bezwaar van eiser tegen de weigering hem een ontheffing te verlenen de toets die de rechter in deze toekomt, kan doorstaan. Mitsdien wordt beslist als volgt. 3. Beslissing. De Arrondissementsrechtbank te Roermond; gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mrs. P.J. Voncken, E.J.A.M. Bakermans, voorzitter, en J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van mevr. mr. I.H.M. Hest als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2000. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 12 april 2000 EvM Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.